Boekentips, Presentatietechniek

Hoe schrijf je goede museumteksten?

annemarie en marloes boekje
Gepubliceerd: 13 september 2017 om 10:17   /   door

Tien vragen aan Annemarie Vels Heijn en Marleen van Soest

Tekstbordjes in een museum, nog te vaak zijn ze te lang en worden ze onleesbaar opgehangen. Hoe kan zoiets ogenschijnlijk simpels zo vaak misgaan? Uit frustratie schreven Annemarie Vels Heijn en Marleen van Soest het boekje “Kort en krachtig, 50 tips voor goede museumteksten”. Ze besteden vooral veel aandacht aan objectteksten. Wat het boekje tot een must voor iedere museummedewerker maakt is dat ze steeds aangeven hoe het beter kan. Hun voorbeeldteksten overtuigen en inspireren.

Waarom hebben jullie dit boek geschreven?

Annemarie: ‘Ik zie nog te vaak dat het met museumteksten misgaat en dan vraag ik me af: hoe is dat mogelijk? We zijn in Museumland al veertig jaar bezig om na te denken over goede museumteksten. Er is zoveel ervaring en kennis beschikbaar, dat het me verbaast dat het nog steeds misgaat. Daarom hebben we nog eens kort willen samenvatten wat er in al die jaren aan kennis is vergaard over teksten in het museum. Een jaar of vijf geleden ben ik begonnen notities voor het boekje te maken. Op een gegeven moment las ik een stuk in de Volkskrant waar de teksten in het Dordrechts Museum uitgebreid werden geprezen. Ik mailde toen Marleen van Soest met de vraag: ’Zijn die teksten van jou?’

Marleen knikt en vertelt met enige schroom dat mensen haar museumteksten vaak prijzen en haar al eerder hadden aangemoedigd om eens op te schrijven hoe ze dat deed. Het aanbod van Annemarie om samen een boekje te maken omarmde ze dan ook enthousiast.

Wie maakt de tekstbordjes in het museum?

Annemarie: ‘Toen ik in 1967 bij de schilderijenafdeling van het Rijksmuseum ging werken was het nog niet vanzelfsprekend dat voorwerpen een bordje hadden. Bezoekers werden geacht te weten wat ze zagen. Ik kom uit een lerarengezin, dus ik had altijd al veel met overdracht. Daarom ben ik overgestapt naar de educatieve afdeling en daar heb ik ervoor gezorgd dat er informatieve en educatieve teksten bij de tijdelijke tentoonstellingen kwamen.

De vaste opstelling bleef lang verboden terrein voor ons als educatoren. Toen ik in 1998 wegging had de vaste opstelling nog steeds niet overal tekstbordjes. Het is een pittige strijd geweest. Niet alleen over de vraag of er bordjes moesten komen, maar ook over de vraag wie de bordjes moesten schrijven: de conservatoren of de educatoren.’

Marleen vult aan dat die strijd is er nog steeds, wat dat betreft is er weinig veranderd: ‘De conservatoren zijn nog steeds ongelukkig met wat de educatoren maken en andersom ook. De oplossing is dat men erkent dat tekstschrijven een vak is. Dat aanleg fijn is, maar dat je het echt in de praktijk moet leren. Ik vind het zelf het prettigst als de conservatoren de basisteksten leveren en de educatoren er voor het publiek toegankelijke teksten van maken. De standaardklacht van conservatoren, vroeger en ook nu nog, is dat we te weinig vertellen. Ze willen meer tekst, langere tekstbordjes.’

Annemarie: ‘Het boekje dat we hebben gemaakt is om aan dat soort verwijten over en weer een eind te maken. Je kunt wel eindeloos discussiëren wat goed of fout is, maar er zijn ook gewoon regels waar je je aan moet houden. Er is inmiddels veel onderzoek gedaan naar leesbaarheid en lengte van teksten.’

Wat zijn goede tekstbordjes?

Annemarie: ‘We geven in ons boekje vijftig tips. Deze regels zijn gebaseerd op onze ervaring, maar we hebben ook het relevante wetenschappelijke onderzoek in korte bijlagen bijgevoegd.

We geven op het oog simpele regels, zoals “beschrijf niet wat de bezoeker zelf kan zien”. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar in het Rijksmuseum hing lang een bordje bij een schilderij van Caspar Netscher met de tekst: “Interieur met een moeder die het haar van haar kind kamt”. De reactie van bezoekers was: “Ja, haal je de koekoek, dat zie ik zelf ook wel!” We geven hier en op andere plaatsen in het boek steeds, volgens ons, beter leesbare alternatieven.’

Voor welke doelgroep schrijf je?

Annemarie: ‘Ik bedenk per keer voor welke groep ik schrijf. Als ik voor kasteel Huis Bergh in ‘s- Heerenberg schrijf dan weet ik dat ik voor de breedst mogelijke groep moet schrijven. Bij het Bijbels Museum weet ik dat de bezoekers veel meer voorkennis hebben.’

Doen jullie ook iets met de verschillende leerstijlen van bezoekers? In jullie boekje verwijzen jullie naar de leerstijlen van Kolb, maar ik ken geen museum waar Kolb wordt toegepast.

Annemarie: ‘De leerstijlen van Kolb moet je niet willen toepassen in museumteksten, maar ik ben wel een grote fan van Kolb. Het is belangrijk dat je van jezelf weet welke leerstijl je hebt. Ik ben een beslisser, ik draag graag informatie over. Ik stop mijn tekstbordjes graag vol met informatie, dus ik moet oppassen voor te veel informatie. Niet iedereen is zo leergierig als ik. Marleen is meer, wat Kolb noemt, een dromer. Zij schrijft veel associatiever en poëtischer dan ik. Zij moet weer oppassen niet te literair te worden.’

Worden teksten wel gelezen? Hebben jullie niet te hoge verwachtingen van teksten?

Annemarie: ‘Bezoekers lezen lang niet alles. Maar je moet ze wel informatie aanbieden, in de wetenschap dat sommige mensen nog geen twintig procent lezen.’

Marleen vult aan: ‘In het begin lezen veel bezoekers alles en dan steeds minder. Vooral de grote zaalteksten worden vaak overgeslagen. Maar als er geen tekst bij een object is, dan lopen ze er aan voorbij. Wij vinden dat elk object op zaal een tekst verdient.’

Hoe moet je tekstbordjes vormgeven, wat zijn de meest gemaakte fouten?

Annemarie: ‘Dat de tekstbordjes te klein zijn. Dat de verkeerde kleurcombinaties worden gebruikt waardoor ze nauwelijks leesbaar zijn. Dat ze beroerd zijn uitgelicht. Ik was een tijdje geleden in een heringericht museum waar ze bijna alle fouten hebben gemaakt die je kunt maken. Zoals teksten op doorzichtig folie met een lamp eronder zodat je de tekst helemaal niet kunt lezen.

Vaak worden teksten ook te laag opgehangen. Ik ben voor een hoogte van 155 cm, maar onze vormgever doet het op 140 cm. Lager dan dat is echt te laag. Bij de tentoonstelling over Alma Tadema in het Fries Museum hadden ze de objectteksten mooi op hoogte en afstand gehangen. Maar bij sommige schilderijen hadden ze, waarschijnlijk op verzoek van de bruikleengever, een hekje geplaatst. De mensen staan dan noodgedwongen verder dan 40 cm van het bordje en dan kunnen ze het helaas niet goed meer lezen.

Veel van de fouten worden gemaakt door vormgevers die esthetiek in plaats van leesbaarheid vooropzetten. In eerste instantie hadden we in ons boekje geschreven: “esthetiek is de grootste vijand”. Maar onze vormgever ging daarvan helemaal over de rooie. Toen we erover praatten kwamen we tot de conclusie dat dat te sterk is geformuleerd, maar dat de meeste fouten wel worden gemaakt vanwege de esthetiek.’

Hoe is jullie boekje in de museumwereld ontvangen?

Annemarie: ‘Gelukkig heel positief. Samen hebben we meer dan zeventig jaar ervaring, maar ervaring wordt in ons wereldje niet altijd positief gewaardeerd. De nadruk ligt op vernieuwing, en dat staat vaak haaks op vakmanschap. We hebben een boekje over de basics van ons vak willen schrijven. Zolang ik in het museumvak zit, heb ik dat altijd erg gevonden dat de basics zo weinig worden getraind. Het tij lijkt nu te keren, collega’s zowel in Nederland als Vlaanderen reageren erg positief. Men wil dat we workshops gaan geven.

Marleen kijkt verbaasd, dat wist ze nog niet. Maar ze vindt het leuk, zolang het maar niet al te veel tijd kost.

 

Boek: Kort en krachtig, 50 tips voor goede museumteksten, Uitgeverij Waanders Zwolle, 2017, 15 euro.

(De auteurs doneren hun royalty’s aan Het De Gijselaar-Hintzenfonds. Dit is een educatief fonds, dat poogt de kunstzin, het begrip voor en kennis over de beeldende kunst te bevorderen bij een breed publiek.)

Annemarie Vels Heijn schrijft teksten voor een aantal kleinere musea. Zij werkte meer dan dertig jaar voor het Rijksmuseum en was directeur van de Museumvereniging.

Marleen van Soest geeft cursussen en schrijft teksten voor musea waaronder het Rijksmuseum, het Dordrechts Museum en het Stedelijk Museum Alkmaar.

Interview: Franklin van der Pols