Cultuurbeleid, Onderzoek, Publiek en presentatie, Uitgelicht

Immaterieel erfgoed: de vijf belangrijkste vragen

Albert & Sophie 3
Gepubliceerd: 16 april 2018 om 15:28   /   door

Verscholen achter het ‘turkenpension’ op het terrein van het Openluchtmuseum in Arnhem ligt het kantoor van Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed. Albert van der Zeijden en Sophie Elpers zijn beiden medewerker van de afdeling kennisontwikkeling. Een gesprek over de vijf meest gestelde vragen rond immaterieel erfgoed en musea: over bevriezen of bewaren, over identiteit of diversiteit en over ‘de boze witte man’.

Wat doet jullie centrum en waarom hebben jullie meegewerkt aan een special over immaterieel erfgoed en musea?

Ons kenniscentrum ontplooit activiteiten gericht op een duurzame ontwikkeling van immaterieel erfgoed in Nederland. Het adviseert ook overheden over immaterieel erfgoed en stimuleert het debat daarover. Met onze activiteiten werken we aan kennisverdieping ten behoeve van de praktijk van borging van immaterieel erfgoed. Een van onze activiteiten in dit kader is dat wij meewerken aan een Europees project over immaterieel erfgoed en musea. De ervaringen van al die musea in Europa willen we graag delen. Museumpeil heeft als motto samenwerken en kennisdelen, dat zou ook ons motto kunnen zijn. Samen met Werkplaats immaterieel erfgoed in België en Museumpeil hebben we een mooi nummer gemaakt met meer dan twintig praktijkvoorbeelden.

In de gesprekken met musea over immaterieel erfgoed worden vaak dezelfde problemen genoemd. Mag ik jullie de vijf meest gehoorde vragen uit de praktijk voorleggen?

Kom maar op. Het gaat vast over het feit dat er verschillende definities zijn. En dat sommige musea vinden dat er eigenlijk geen onderscheid is tussen materieel en immaterieel erfgoed.

Klopt. De eerste vraag is: Waarom moeten musea iets doen met immaterieel erfgoed? 

Omdat immaterieel erfgoed als opdracht is opgenomen In de internationale museumdefinitie van ICOM: ‘’Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen.’’ In het Engelse origineel staat dat het museum zich moet richten op ‘the tangible and intangible heritage of humanity’. Waar gaat het om: immaterieel cultureel erfgoed of om immateriële getuigenissen? Dat is meer dan een vertaalprobleem, het duidt ook op twee verschillende benaderingswijzen van het immateriële. De term ‘getuigenissen’ wordt vaak gebruikt in het kader van mondelinge geschiedenisprojecten en geïnterpreteerd als het immateriële verhaal achter de voorwerpen en objecten die in het museum worden bewaard. Het is een benadering waar musea vertrouwd mee zijn. Voorwerpen zijn immers betekenisloos als er niet een verhaal mee te vertellen is.

De UNESCO Conventie ter Bescherming/Borging van het Immaterieel Cultureel Erfgoed uit 2003 bedoelt echt iets anders met immaterieel erfgoed. Volgens deze conventie speelt immaterieel erfgoed zich juist af buiten het museum. Het omvat een breed scala aan culturele praktijken waarin erfgoed doorklinkt. Bekende voorbeelden zijn het jaarlijks terugkerende carnaval in Aalst. In de special van Museumpeil geven we een scala aan voorbeelden. De stelling van UNESCO is dat musea een taak hebben in het documenteren en presenteren van dit ‘levend’ erfgoed uit de samenleving, en misschien ook wel in het borgen ervan.

2. Bewaren of bevriezen? Levend erfgoed in musea leidt dat niet tot musealisering?

Interessante vraag. Bij immaterieel erfgoed gaat het om levend erfgoed, om hedendaagse cultuuruitingen die altijd weer veranderen. Termen als bewaren, vastleggen en documenteren lijken daarmee in tegenspraak. Dat is waarom veel mensen een bezwaar hebben tegen het plaatsen van een bepaalde praktijk op een UNESCO-lijst: het kan de indruk wekken dat men iets wil bewaren zoals het is of ooit was. Vandaar je vraag of dit niet leidt tot een ongewenste bevriezing van immaterieel erfgoed? Ook een term als musealisering wordt in dit verband vaak in negatieve zin gebruikt: cultuur is niet iets om onder een stolp te zetten of in een museum te bewaren. Dat zou de dood in de pot zijn voor een levende en dynamische cultuur.

UNESCO pleit voor een toekomstgerichte benaderingswijze van immaterieel erfgoed, niet als iets dat ooit was, maar als iets waaraan een samenleving voortdurend werkt. Het leidt tot een ogenschijnlijke paradox: als je iets wilt bewaren, dan moet je het misschien wel juist veranderen. Voor musea betekent dit een uitdaging. Maar sommige musea hebben hun rol in het bijdragen aan innovatie en vernieuwing al gevonden, zoals bijvoorbeeld het Zeeuws Museum dat de dynamiek van ambacht stimuleert.

3. Materieel en immaterieel: een onderscheid zonder betekenis?

Dat is een vraag de ons wel vaker wordt voorgelegd. Er gaan zelfs hier en daar stemmen op, die opperen dat de formele scheiding tussen materieel en immaterieel erfgoed dient te worden vervangen door een meer holistische benadering van erfgoed. Erfgoed draagt immers altijd beide aspecten in zich, het materiële kan niet zonder het immateriële en vice versa.

Maar dat wil niet zeggen dat het onderscheid zonder betekenis is. Het onderscheid kan misschien het best begrepen worden als een onderscheid tussen verschillende benaderingswijzen en perspectieven. Neem het Zomercarnaval in Rotterdam. Een museum zou bijvoorbeeld de kostuums van de zomerkoninginnen kunnen verzamelen of bijvoorbeeld het lijmpistool waarmee deze kostuums gemaakt worden. Het verhaal over de sociale praktijken van het feest vormt dan achtergrond en betekenisgeving van de voorwerpen die het museum verzamelt en bewaart. Voor de carnavalsvierders zelf ligt het omgekeerd. Voor hen gaat het om het vieren van het feest, samen met anderen. Natuurlijk zijn de voorwerpen en de kostuums hierbij onmisbaar. Maar het feest zelf, zoals dat elk jaar weer gevierd wordt, staat voor hen voorop.

4. Musea moeten samenwerken om immaterieel erfgoed te ondersteunen: maar met wie?

We denken dat samenwerken belangrijk is. We zien dat steeds meer musea streven naar een sterkere maatschappelijke rol en daarbij zoveel mogelijk mensen, ook van buiten het museum, betrekken. ‘Participatory heritage’ is een woord dat hiervoor in zwang is gekomen. Het is een concept dat prima aansluit bij de bottom up benadering van de UNESCO Conventie ter Bescherming/Borging van het Immaterieel Erfgoed, waarin ‘gemeenschappen, groepen en individuen’ zelf moeten bepalen wat ze belangrijk vinden en willen doorgeven aan volgende generaties.

Het ingewikkelde is natuurlijk: met wie moet je nu precies samenwerken, wie haal je je museum binnen en wie niet en wie neemt het initiatief? Inclusiviteit is vaak het kernwoord, waarin de aandacht wordt gevraagd voor groepen en individuen die niet altijd een stem hebben in het dominante erfgoedvertoog, zoals dat in musea is geconserveerd, de ‘canon’. Debatten over het koloniale verleden en daaraan gerelateerde herinneringen zijn hiervan een goed voorbeeld.

Het vraagt wel om een andere rol van de museumprofessional. Het is niet meer alleen de museumconservator die bepaalt wat belangrijk is. Van het museum wordt meer een platformfunctie verwacht waarin meerdere perspectieven een stem kunnen krijgen. Een stem geven wil zeggen: je zeggenschap en autoriteit delen met anderen. Dat is niet altijd makkelijk. De museumprofessional zal iets van zijn aura van deskundigheid moeten afleggen en ook ruimte moeten bieden voor de deskundigheid van anderen, mensen die zich op de een of andere manieren betrokken voelen bij het betreffende immaterieel erfgoed zodat er een gelijkwaardige dialoog kan ontstaan.

5. Identiteit of diversiteit?

Volgens ons zijn beide termen belangrijk. Immaterieel erfgoed verwijst naar cultuuruitingen die mensen ‘een gevoel van identiteit en continuïteit geven’. Zo wordt het in de UNESCO Conventie ter Bescherming/Borging van het Immaterieel Erfgoed geformuleerd. Tegelijk wil UNESCO respect voor culturele diversiteit en menselijke creativiteit bevorderen. Het spanningsveld tussen identiteit en diversiteit kenmerkt niet alleen de UNESCO-conventie maar ook de samenleving als geheel. Enerzijds wil UNESCO diversiteit in stand houden tegen de opmarcherende globalisering van de wereld. Anderzijds wil UNESCO vooral de dialoog bevorderen tussen uiteenlopende gemeenschappen. West-Europa heeft zich ontwikkeld tot een superdiverse samenleving waarin mensen met vele verschillende achtergronden samenleven. Dit leidt onvermijdelijk tot een nieuwe dynamiek van uitwisseling en soms ook van strijd, zie het voorbeeld van Zwarte Piet, waarbij de gemoederen soms hoog kunnen oplopen. Veranderingen kunnen soms leiden tot een gevoel van verlies, maar zorgen aan de andere kant ook voor verrijking. Denk alleen maar aan de verschillende soorten restaurants waaruit je tegenwoordig kunt kiezen in een willekeurige stad in Nederland of Vlaanderen. Eén van de paradoxale gevolgen van de (super-) diverse samenleving is dat identiteiten soms worden ge-essentialiseerd. ‘De boze witte man’ bestaat echter net zomin als ‘de Nederlandse of Belgische identiteit’. Cultuur is een voortdurend proces van dynamiek en ontwikkeling.