Publiek en presentatie, Uitgelicht
Let there be LED
Uit Museumpeil 40: Duurzaamheid (2013)
Kiezen voor duurzaamheid is niet langer gelijk aan kiezen voor duur, integendeel: uw bedrijf kan er aanzienlijk mee besparen. Met dit argument wil de verlichtingsindustrie ons overtuigen om resoluut over te schakelen op LED-verlichting. Bovendien laat de wetgever ons nog weinig keuze.
De klassieke gloeilamp is gebannen, en van halogeenlampen zullen vanaf 2016 enkel nog deze met energieklasse B op de markt verkrijgbaar zijn. Daarnaast rest er nog de spaarlamp of compacte fluorescentielamp, weliswaar met hoger rendement dan de gloeilamp, maar gevuld met kwikdamp en daardoor milieubelastend. Bovendien komt er ultraviolette straling tot stand, die in wit licht wordt omgezet door het fluorescentiepoeder in de lamp. Inzake stroomverbruik staat de energie-efficiëntie van de LED-technologie buiten kijf. Ter vergelijking: voor een lichtstroom van 400 lm(lichtrendement wordt uitgedrukt in lumen per watt) staat 6W bij led, 8W bij een spaarlamp en 40W bij een gloeilamp.
Toch heeft het even geduurd voor LED-lampen een volwaardig commercieel en technisch alternatief voor gloeilampen vormden. Een belangrijke norm is de kleurweergavekwaliteit van de lichtbron: vergeleken met de gloeilamp of halogeenlamp, de zogenaamde temperatuurstralers, die inzake kleur- weergave als de ‘perfecte’ lichtbron doorgaan (100 Ra), hinkten de LED-lampen lange tijd achterop (hoge kwaliteit LED-lampen halen vandaag 90 tot 95 Ra). De eerste generaties straalden bovendien een koel, blauwig licht uit zoals bepaalde tl-lampen, terwijl over het algemeen het geliger, warmer licht van de gloeilamp in de musea wordt geprefereerd. De omzetting van LED naar een warmere kleurkwaliteit is mogelijk, maar zou toch nog een vermindering van energie-efficiëntie én meer opwarming tot gevolg hebben. Alhoewel dat laatste relatief is: enkel in gesloten vitrines kunnen LED-strips een geringe temperatuurtoename veroorzaken; aan de achterzijde geven ze warmte af die moet kunnen afgevoerd worden via de profielen waarop ze gemonteerd zijn. Maar LED-lampen bevatten weinig infrarood en geen uv, wat een behoorlijk voordeel is voor het aanstralen van museumobjecten. Ze zijn er daarenboven in allerlei vormen op de markt: inbouw, lineair, spots enzovoort.
Vooruit dus, niet getalmd, denk ik dan. Maar wie vandaag resoluut voor LED kiest moet beseffen dat deze technologie met rasse schreden vooruit gaat. Daardoor is het niet uitgesloten dat wie thans zwaar investeert in een duurzaam systeem met oog op de lange termijn, het binnen enkele jaren wellicht al wenselijk zal achten zijn verlichtings- systeem behoorlijk te upgraden. De vraag is dus niet: LED of geen LED, maar: wanneer spring ik op de rijdende trein van deze beloftevolle, energiebesparende technologie? Of: waarmee dien ik best rekening te houden bij mijn investering?
Enkele vuistregels kunnen helpen bij het nemen van beslissingen. Zij zijn o.a. te vinden in de publicatie van James Druzik en Stefan Michalski, Guidelines for selecting Solid-State Lighting in Museums, uitgegeven door het Canadian Conservation Institute en het Getty Conservation Institute, in september 2011 (digitaal raadpleegbaar). Maar verlies niet uit het oog: besparingen vloeien niet uitsluitend voort uit het gekozen verlichtingstype. Ook een al of niet programmeerbare belichtingstijd, het nuttige gebruik van daglicht en andere facetten van belichtingsstrategie en verlichtingsregime kunnen hierin een rol spelen.
Hieruit enkele tips:
- De meeste energiebesparing (en reductie van operationele kosten) bereikt u met de hoogste lichtopbrengst. 40 lm/watt mag het zeker zijn. Lager betekent aanzienlijk minder kostenbesparing.
- Wat de keuze van de kleurweergave-index betreft, ga voor een Ra waarde boven 90 voor het belichten van (kunst)objecten. Voor algemene ruimtelijke verlichting een Ra boven 80.
- Kleurtemperatuur: 2700 tot 2800 K (Kelvin) is een geschikte norm voor een vrij warm licht (ter vervanging van bv gloei- of halogeen lamp). 3000 K is wat kouder of witter. Best deze norm niet overstijgen voor het belichten van lichtgevoelig materiaal (wegens te hoge blauwwaarden in deze LEDs).
- Vraag aan de leverancier om lampen te mogen testen. De opgegeven waarden (Ra en K) kunnen in realiteit per lamp nogal verschillen.
- Wanneer een voorafgaande keuze van enkele types en merken van LED-lampen is gemaakt, voer dan testen uit:
- Test de kleurweergave, bijvoorbeeld op je eigen huid
- Doe een test met de aanbevolen dimmer en transformator
- Controleer of er geen flikkering optreedt in ongedimde en gedimde toestand
- Ledstrips moeten dimbaar kunnen zijn voor gebruik in vitrines. Controleer of er geen flikkering optreedt.
- Grote merken brengen hoge kwaliteit lampen op de markt maar ook minder kwaliteitsvolle. Ga niet uitsluitend op de naam verder. Kleine, gespecialiseerde bedrijven kunnen eveneens goede waren en diensten leveren.
- Geef niet te gauw toe wanneer de leverancier niet de juiste lamp kan leveren (stralingshoek; lumen; lampentype). Er is veel goed materiaal op de markt van andere fabrikanten dat aan uw wensen beter tegemoet kan komen.
- Kijk goed na wat onder de garantie valt
- Evalueer de lumen, lumen/Watt, stralingshoek
- Eerst goed zien voor je iets aanschaft: ga liefst twee of drie installaties bekijken voor je beslist.
Meer info:
Agnes Brokerhof e.a., Verlichting in musea en expositieruimten. Praktijkdocument, uitgegeven door het ICN en de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde, Amsterdam, 2008.
James Druzik en Stefan Michalski, Guidelines for selecting Solid-State Lighting in Museums: http://www.getty.edu/conservation/our_projects/science/lighting/guidelines.html
Foto-onderschrift:
LED-verlichting in Museum M te Leuven
Auteur:
Leon Smets, redacteur
Uit Museumpeil 40: Duurzaamheid (2013)