Bedrijfsvoering, Uitgelicht, Vlaanderen
Steeds die dwanggedachte
Artikel uit Museumpeil 44 met als thema “Presentatie en Overdracht” (2015)
“Steeds die dwanggedachte dat iedere tentoonstelling een belevingstentoonstelling moet zijn.”
Jo Klaps leidt de toekomstige museum- en tentoonstellingsscenografen op aan de Universiteit van Hasselt. Museumpeil sprak met hem over passie, over de samenwerking tussen opdrachtgever en scenograaf, en over fouten die altijd weer worden gemaakt.
Bestaat er een formule om tot een goede samenwerking te komen tussen opdrachtgever en scenograaf?
Klaps: Je moet dezelfde passie kunnen delen. Soms heb je te maken met museummensen die ver van het proces weggebleven zijn, bijvoorbeeld in grote musea: curatoren van specifieke deelgebieden die dan op de laatste dag voor de opening komen kijken en dan hun commentaar beginnen geven. Soms zijn ze aangenaam verrast, soms ontstemd omdat ze het anders in gedachten hadden.
Ik pleit er altijd voor om van in het begin samen te zitten met de scenograaf – ook al heeft nog niemand al een idee van hoe het kan worden – omdat je zo problemen kan vermijden. En de scenograaf krijgt een langere incubatietijd. Want hoe gaat het vaak in werkelijkheid: er wordt twee jaar gewerkt aan een dossier en drie maanden voor de opening krijg je als scenograaf te horen: zie je het nog zitten om op korte termijn …?
Dat vind ik niet professioneel. Als men van in het begin kan samenzitten voel je als scenograaf ook wel: met die persoon gaat het lukken, of gaat het niet lukken. Dus: best zo vroeg mogelijk in het team terechtkomen en met zoveel mogelijk betrokken partijen.
Wanneer men met grote bouw- of verbouwprojecten te maken heeft, merkt men dat architecten zelf beginnen museumscenografie te maken, en dan denk ik: blijf toch maar best op uw eigen terrein. Dus een veelgemaakte fout bij museale nieuwbouw is dat men wacht tot op het einde met de scenografie, tot het museumgebouw klaar is. Als het gebouw af is, is er meestal geen geld meer.
Mijn goede raad is zo vroeg mogelijk met de scenograaf aan tafel gaan zitten, en de man of de vrouw naar waarde te schatten. Dit zou al in de opleiding van toekomstige museumwerkers, bv kunsthistorici moeten aan de orde kunnen komen. Ik ben al enkele malen door de opleiding Kunstgeschiedenis aan de KU Leuven uitgenodigd en dan kijken de studenten me met open mond aan, we hadden er geen idee van wat er zoal komt kijken bij het maken van een tentoonstelling. Ideaal zou zijn dat we samen eens een oefening zouden kunnen maken met de studenten.
Welke knelpunten, hardnekkige fouten komen altijd terug?
Klaps: Bij vormgevers: een soms te nadrukkelijke vormgeving. Je moet ook afwezig kunnen zijn als ontwerper. Dat geldt niet alleen bij tentoonstellingsontwerp, maar evenzeer bij architectuur. Je moet je inbreng niet altijd manifesteren; het is niet de bedoeling dat iedereen eerst de vormgeving ziet en dan de tentoonstelling. Soms mag het wel eens, dat je opmerkelijk vorm geeft, maar ik leer mijn studenten dat het ook een kwestie is van op tijd te stoppen, anders maak je het kapot. Het is zoals kruiden bij een gerecht: als je er te ver in gaat is het gerecht om zeep. Langs de kant van de musea ondervind ik toch nog veel amateurisme. Bijvoorbeeld: soms moet de scenograaf maanden wachten eer hij over de lijst van de geselecteerde stukken kan beschikken. Taakverdeling en deskundigheids- of verantwoordelijkheidsniveau kunnen in musea nogal eens onduidelijk zijn – om niet te zeggen amateuristisch of improvisatorisch georganiseerd. Hoe moeilijk is het soms om een stuklijst met de juiste maten bezorgd te krijgen. Hoe vaak moet ik niet vragen: kun je ook bij de schilderijen de maten opgeven? En liefst ook een foto. Soms gebeuren er cruciale fouten: dat men hoogte met breedte verwisselt. Erg vervelend als je daar pas de nacht voor de opening achter komt. Dikwijls wil men ook te veel tekst aanbrengen. En op te klein formaat. Omdat ze teveel willen vertellen. Daar dient toch de catalogus voor, denk ik dan.
‘Je moet ook afwezig kunnen zijn als ontwerper’
Bij het uitwerken van een tentoonstellingspresentatie kun je misschien niet met ieder type van museumbezoeker rekening houden, maar wel met zoveel mogelijk mensen: ouderen, kinderen, mensen met een beperking. Daarvoor bestaat het vak universal design. Ontwerp geen vitrines waar een kind niet bij kan.
Het is goed dat men digitale technieken wil gebruiken, maar als iets stuk is: ofwel haal je het weg ofwel herstel je het onmiddellijk. Maar niet laten staan met een A4tje ernaast tijdelijk buiten gebruik, dat er weken later nog steeds hangt. Je moet er ook het personeel voor opleiden.
IPads zijn heel handig op tentoonstellingen, maar het personeel moet er wel mee overweg kunnen. Ik bezorg altijd op tijd een handleiding in pdf, om de vaak weerkerende vraag:Hoe marcheerde dat weer? te voorkomen. Maar toch…
De integratie van het digitale neemt uiteraard alsmaar toe. Dat moet op een evenwichtige manier gebeuren. Zo ook de focus op de beleving: overal moet er tegenwoordig iets te beleven zijn. De druk om te scoren is heel hoog bij de musea. Vaak krijg ik van die vragen naar belevingstentoonstellingen. Ik reageer dan: een tentoonstelling waar niets te beleven is, is geen goede tentoonstelling. Maar steeds die dwanggedachte dat iedere tentoonstelling een belevingstentoonstelling moet zijn. Er moet altijd iets te zien, te horen, te lezen of te voelen zijn. Men merkt dat aan de formulering van de opdracht bij een prijsvraag: met een hoog belevingsgehalte. Musea met soundscapes bijvoorbeeld. Ik denk dan: als je arme museummedewerker hier de hele dag moet in vertoeven! Zulke dingen zijn doorgaans te aanwezig.
Lees het volledige interview van Leon Smets met Jo Klaps in Museumpeil 44.
Interviewer: Leon Smets (redacteur)
Foto: Jo Klaps (foto Leon Smets)
Artikel bij Museumpeil 44 met als thema “Presentatie en Overdracht” (2015)