Columns, Publiek en presentatie

Verzetsmuseum Amsterdam

Verzetsmuseum Amsterdam
Gepubliceerd: 7 maart 2018 om 09:26   /   door

Aanpassen, meedoen of verzetten?

Dat zijn de vragen die in oorlogs- en bezettingstijd door iedere burger, al dan niet uitgesproken, gesteld zullen worden en waarvan de uitkomst ongewis is.
Geboren op 7 januari 1945 had ik het geluk geen antwoord op die vragen te hoeven geven. Ik ben geen held en evenmin heb ik een achtergrond die in de richting van meedoen wijzen. Dus aanpassen lijkt het meest voor de hand te liggen. Nu kent dat aanpassen vele gedaantes. Van een beetje meebuigen met de bezetter tot proberen het beste ervan te maken met af en toe wat symboliek dat als verzet uitgelegd kan worden; zoals zes-en-een-kwart roepen in plaats van de naam van de Duitse rijkscommissaris in Nederland, Seyss-Inquart. Op de lijn van meedoen met de vijand, aanpassen en verzet werd de Nederlander tijdens WO-II steeds opnieuw voor dilemma’s geplaatst naargelang de bezettingsmacht repressiever werd. Vooral de toenemende isolatie, repressie en tenslotte deportatie van joodse medeburgers was bepalend voor opeenvolgende dilemma’s en de daarbij te maken keuzes.
Het “Verzetsmuseum Amsterdam” in gebouw Plancius aan de Plantage Kerklaan 61, tegenover de hoofdingang van Artis, geeft op al die vragen en dilemma’s een uitstekend gedocumenteerd en evenwichtig antwoord met een aangrijpende presentatie. In een decor van nagebouwde straten en wandgrote kleurenfoto’s wordt de sfeer van de oorlogsjaren opgeroepen. Hoe de Nederlanders tijdens de bezettingsjaren door nazi-Duitsland reageerden op de toenemende onderdrukking, waarbij met name de joodse bevolkingsgroep het onvoorstelbaar moest ontgelden. Authentieke voorwerpen, documenten, foto’s, film- en geluidsfragmenten vertellen de geschiedenis van gewone mensen in oorlogstijd. Over zowel het alledaagse leven als het verzet dat maar door weinig mensen werd gepleegd en zich geleidelijk en vaak pas laat in die donkere jaren 1940-1945 ontwikkeld heeft. Ja, het is belangrijk te moeten vaststellen dat slechts een klein deel van de bevolking illegaal actief was, zonder dat het museum een tegenstelling heeft willen scheppen tussen helden en schurken, de goeden en de fouten. Het gaat nadrukkelijk over gewone mensen die in een tijd van toenemende schaarste en onderdrukking voor dilemma’s kwamen te staan en keuzes moesten maken.
Zeer te waarderen is het dan ook dat het “Verzetsmuseum Amsterdam” met het gebruik van kijkkasten en half verscholen vitrines er bewust voor gekozen heeft een persoonlijke invalshoek te laten prevaleren. Een invalshoek die bij mij veel naar boven bracht. Hoewel ik aan het einde van de oorlog – de hongerwinter van 1945 – geboren ben, waar ik als zoon van een bollenkweker en tuinder weinig onder geleden schijn te hebben, heb ik in de loop van de vijftiger jaren talrijke kleine verhalen over die oorlog gehoord. Over de verboden radio’s die werden ingebouwd in sigarenkistjes, koffertjes en boeken, om zodoende toch naar de illegale zender “Radio Oranje” te kunnen luisteren; over de gedwongen arbeidsinzet, de Duitsers die altijd rotmoffen werden genoemd, het consumeren van bloembollen en over houten fietsbanden en stepwieltjes vanwege de schaarste aan rubber. Iets ouder begreep ik geleidelijk meer van wat het in die oorlogsjaren betekende als je net als kardinaal de Jong standvastig durfde op te treden tegen de Duitse bezetters. En van de halfslachtige houding van de leden van de Nederlandse Unie (overlegpartner van de Duitsers), waaronder de latere premier Jan de Quay. Het meeste indruk in de beginjaren van mijn jeugd maakte op mij echter de barre hongertochten in de winter van mijn geboorte. Tochten van voornamelijk bewoners uit de grote steden die er met een handkar op uit trokken om op het platteland wat voedsel te kunnen bemachtigen. Veel van die vaak sterk vermagerde, zo niet bijna uitgemergelde mensen, moesten het door uitputting met de dood bekopen. Ja, die verhalen hakten er stevig bij me in en zijn nooit meer helemaal weggegaan.
Wat mij in het “Verzetsmuseum Amsterdam” anno 2016 bijzonder heeft getroffen was een gedeeltelijk nagebouwde bioscoop in bezettingstijd met een in Duitse propaganda gedrenkt speelfilmpje van 8 minuten, “Die Goldene Stadt” geheten. Een ook in Nederland populaire speelfilm met een nazistisch thema (“bloed en bodem”). Het gaat over een boerendochter die in de goot terecht komt omdat ze haar geboortegrond en familie heeft verlaten voor het decadente stadsleven (in Praag). Voorts trof het mij als voormalig ambtenaar van de gemeente Amsterdam, dat in 1941 alle joden zich moesten laten registreren en dat Amsterdamse ambtenaren zich ervoor leenden de resultaten in kaart te brengen. In het museum hangt een grote overzichtskaart van Amsterdam met op de plekken waar joden woonden een stip en ieder stip telde voor 10 joden. Dit maakte de latere Jodenvervolging wel erg makkelijk. Maar het meest indringend en intiem blijft voor mij die kijkkast met twee stuks beeldhouwgereedschap van de gefusilleerde verzetsman Gerrit van der Veen die altijd als aandenken bewaard zijn door zijn dochter Gerda. Deze Gerda was de tweede vrouw van fotograaf Ed van der Elsken, terwijl de dochters van zijn eerste vrouw, de Hongaarse fotografe Ata Kando, twee hartsvriendinnen zijn geweest in de jeugdjaren van mijn echtgenote Machteld. Zo zie je maar, hoe een paar kleine, bijna onbeduidende objecten toch veel bij iemand los kunnen maken.

 

Bik Versteegen (2018)

Verzetsmuseum Amsterdam

foto: Verzetsmuseum, Amsterdam (©: Michiel Neugebauer)

Bik Versteegen (1945) is schrijver en cultureel antropoloog. Hij begon op latere leeftijd verhalen te schrijven, inmiddels zijn vier bundels uitgegeven. Op verzoek van Museumpeil bezoekt hij musea. Zijn stijl wordt gekenmerkt door een plezierige mix van observaties en herinneringen.

Michiel Neugebauer (Gouda, 1967) is stedelijk en industrieel fotograaf met oog voor detail. Hij speelt met het aanwezige licht met als resultaat een mooie natuurlijke lichtval.